
Een ruig, eerlijk brood uit de kloosterkeuken, gebaseerd op bronnen uit de middeleeuwen.
Ingrediënten:
300 g volkoren rogge. (Rogge werd veel gebruikt in Noordwest-Europa waar tarwe te duur of zeldzaam was).
200 g gerstmeel (of extra rogge als vervanger). (Gerst was een ‘armeluisgraan’ en veelvoorkomend bij monniken en boeren).
1 tl grof zout. (Zout was kostbaar, maar noodzakelijk voor smaak en conservering).
350 ml water (lauw). (Geen melk of eieren, want soberheid stond voorop).
1 portie zuurdesemstarter (of 7 g droge gist, als moderne vervanger).
(optioneel) 1 el lijnzaad, haver of stukjes oude korst.
Proces:
Meng de bloemsoorten met zout in een houten trog of schaal.
Voeg het water toe en daarna de zuurdesem (of gist). Kneed het deeg krachtig met de hand – geen luxe, gewoon zweten.
Laat het overnacht rijzen onder een doek, op een warme plek bij de haard.
Vorm een stevige, compacte bol of plat brood.
Bak het op een hete haardsteen of bakplaat in een houtoven, ± 200–220°C, 45–60 min. (Moderne oven kan ook – zet er dan een schaaltje water in voor stoom).



